Mijn ogen branden van de pijn. Dit heb ik nog nooit gezien. Het zonlicht is feller dan de felste lamp onder de grond en schijnt recht in mijn ogen. Langzaam passen mijn pupillen zich aan en beginnen de raderen in mijn hoofd weer te draaien. Ik herinner me waarom ik hier ben en dat ik hier beter niet kan blijven. Ik loop een heuveltje op en heb een wijd uitzicht. Alles is dood en kapot. Dit is de ruïne van de planeet aarde. In de verte loopt iets wat lijkt op een dier waarover ik in boeken heb gelezen. Het diertje heette een rat, geloof ik mij te herinneren. Alleen lijkt dit op een gemuteerde versie. Hij is veel groter dan de versie uit de boeken. Zijn huid is dood en dor, zijn tanden zitten onder het bloed en zijn duidelijk gemaakt om te doodden. Net op het moment dat ik mij bedenk dat ik niets heb om mijzelf mee te verdedigen draait de kop van het wezen de lucht in. Zijn oren spitsen zich en dan draait het zijn hoofd naar mij. Zijn ogen branden van woede en ik begin te rennen. Ik ren, ik vlucht. Door ineengestorte huizen, langs autowrakken, door verlaten straten. De bom heeft de wereld duidelijk veranderd denk ik, terwijl steken in mijn zij laten weten dat ik dit rennen niet gewend ben. Dit is niet wat ik in de boeken heb gelezen, denk ik en ik ren een hoek om. Ik bots bijna tegen een immense poort op. “Een Vault-inwoner!” hoor ik en de poort gaat open. Ik treedt het stadje binnen.
Zes mannen, in twee groepjes van drie melden zich aan mijn zijde wanneer ik de poort doorloop. Ze dragen donkergroene kleding met licht groene en bruine vlekken. De wereld hierbinnen is anders dan buiten de muren. Het is hier ouder en niet vernield. Tenminste, niet door de bom. Het is wel kapot, maar anders. Kogelgaten, kraters, barricades. Ik heb ooit gelezen dat dit was hoe mensen vroeger oorlog voerden. “Die mannen zijn soldaten”, is mijn gedachte wanneer ik zelf een geweer in handen geduwd krijg. Ik hoor mezelf roepen: “Bravo squad, put up a base of fire on THAT position”, en de groep met de bazooka rent naar een muurtje en wacht op mijn bevel. Ik neem samen met de andere drie soldaten plaats in een vervallen gebouw aan de andere kant van de weg en wacht op de vijand, van welke ik op een of andere vreemde manier weet dat ze komen. Minuten zijn voorbij als ik iets hoor kraken. De straat die wij aan twee kanten bezet hebben wordt betreden door een groepje mannen in grijze uniformen. Ze praten een taal die ik niet kan verstaan. Op het moment dat ik zeker weet dat ze niet meer weg kunnen rennen, geef ik het bevel. Van twee kanten openen wij het vuur en de hel barst los. Nog voordat de soldaten in de grijze uniformen weten wat ze overkomt is de helft van de groep al naar de andere wereld geholpen. “Verdammt”, roept een laatste grijze, ‘ich will hier nicht sterben!”. Dan stilte. De soldaat die schreeuwde, is stil. Zijn gezicht is lijkbleek, zijn wapen valt uit zijn hand. Hij grijpt naar zijn keel. Het enige wat nu de stilte verbreekt is het gorgelende geluid wat uit zijn luchtpijp ontsnapt bij zijn pogingen te ademen. Bloed stroomt door zijn handen, over zijn uniform, op de grond. Hij valt voorover op zijn knieën en lijkt in deze positie vast te zitten. Dan valt hij opzij. Zijn been beweegt nog eenmaal, dan is er geen beweging meer. Ik buig me voorover. Dit was niet goed voor mijn maag, dit was afschuwelijk. Ik voel mijn maaginhoudt naar boven komen. Ik zoek steun aan een muur en ik geef over.
Als ik weer omhoog kijk is er vanalles veranderd. De solide, stenen muur waartegen ik leunde is anders. Hij is nog steeds van steen, maar bevat grafitti. Het lijkt wel reclame. Ik lees wat er op de muur staat geschreven: “Saints Row”, hoor ik mezelf hardop denken.. “Yo, whattup boss?” hoor ik iemand zeggen en als ik mij omdraai staan daar twee jongens van een jaar of 20. Ze dragen paarse kleren, de ene een paarse pet, de andere een paarse hoodie. Ondanks dat de zon schijnt heeft de jongen met de hoodie zijn capuchon op. Voordat ik antwoord kan geven komt er een groene low-rider de hoek om. De tijd lijkt in slow-motion te gaan als vier mannen (deze in het groen gekleed) uit de auto stappen. Twee hebben een pistool in hun hand, twee dragen een honkbal knuppel. “It’s the Sons of Samedi”, roept een van mijn homies. Instinctief rijk ik in mijn eigen jas en voel waarnaar ik zocht. Ik trek een UZI uit mijn binnenzak en vanaf dat ogenblik versnelt de tijd. Ik spring naar een van de twee knuppeldragers, schop de knuppel uit zijn hand en neem hem in een houdgreep. Ik gebruik hem als schild, terwijl ik zijn gang-maatje met pistool door zijn hoofd knal. Van mijn eigen gangmates ligt er eentje te schreeuwen op de grond. Intussen is van de Sons of Samedi door mijn homies de andere knuppeldrager ook uitgeschakelt. De vierde “Son”, ook met pistool, schuilt achter een auto. Ik plaats een welgemikte kogel in het hoofd van mijn persoonlijke schild en rijk weer in mijn binnezak. Ik plaats de UZI terug en haal een rocketlauncher uit mijn jas. Ik blaas de auto op en zie de laatste “Son” vliegen.
Ik struikel als ik naar mijn geraakte maat probeer te rennen, maar als ik op de grond terecht kom raak ik geen steen, maar gras. Ik schrik op en sta midden in een oerwoud. In de verte, klinkt een huil. Ik vraag me af wie die verre huil produceerde als ik wordt gestoken door een insect. Ineens zegt een vrijheidsstrijder naast mij: “Shit, door die mug heb je hoogst waarschijnlijk malaria”. “Who cares”, zeg ik. “Zolang we de Jackal maar vinden”. En ik voel dat dit het begin is van een lange zoektocht, in een wereld van wel 50 vierkante kilomter. Een virtuele wereld, wel te verstaan.
Hebben jullie ze alle vier herkent? Het zijn de games die ik op dit moment speel. Je kunt geen vier boeken tegelijk lezen. Je kunt geen vier cd’s tegelijk luisteren. En zelfs ik, naar eigen zeggen een toch best doorwinterde gamer, raak een beetje de draad kwijt als ik vier games door elkaar speel. Verhalen verweven zich, tactieken werken in de ene game wel en in andere niet, wapens zijn ineens veel sneller op dan dan in het vorige spel en als ik denk in Saints Row 2 even op mijn Pip-Boy te kunnen kijken kom ik bedrogen uit.
Is het mijn eigen schuld? Ja, zou je kunnen zeggen: moet je al die games maar niet tegelijk kopen. Sja, zeg ik dan: moeten die ontwikkelaars hun games maar niet allemaal tegelijk uitgeven…